Midden in een groot bos woonde eens een houthakker. Hij woonde met zijn vrouw en kinderen in een houten huis dat hij zelf gebouwd had. Het huis stond aan een beek.
In de zomer als het warm was, zwommen de kinderen in de beek. In de winter overstroomde de beek vaak en daarom was het huis op een kleine heuvel gebouwd.
Deze winter was het water in de beek heel laag gebleven en de houthakker zei: ‘Als het zo droog blijft en de beek zo weinig water geeft, zullen de dieren en de planten en ook de mensen het moeilijk krijgen: Het werd lente, de bomen liepen uit, de vogels zongen en bouwden nesten om hun jongen in groot te brengen. De beek was nog maar een klein stroompje. Zelfs de struiken en de bomen kregen het moeilijk omdat hun wortels zo weinig konden drinken.
Op een dag zei de houthakker tegen zijn vrouw en kinderen: ‘Ik ga op zoek naar de bron van onze beek, ik wil weten hoe het komt dat er steeds minder water door de beek stroomt:
De oudste zoon en dochter van de houthakker, een tweeling die dat voorjaar acht jaar werd, vroegen aan hun vader of ze mee mochten. ‘Weet je wat; zei hun vader, ‘op jullie verjaardag gaan we op zoek naar de bron van onze beek.’
De kinderen riepen ‘hoera’, ze konden haast niet wachten.
Maar eindelijk was het zo ver. ‘s Morgens heel vroeg, toen de zon opkwam, vertrok de houthakker met zijn kinderen. Ieder droeg een rugzak met eten en drinken. Ze volgden de loop van de beek. Ze moesten flink klimmen en zo kwamen ze in de heuvels. Steeds hoger kwamen ze, er waren nu haast geen bomen meer. Bij een rotsblok rustten ze uit en toen ze genoeg hadden gegeten en gedronken, liepen ze verder. Van de beek was haast niets meer te zien. Ze liepen nu door een kale, uitgedroogde, dorre vlakte. De wind stak op en er woei zand in hun ogen.
Plotseling stond de houthakker stil. Hij keek om zich heen en zei zacht: ‘Ik geloof dat we verdwaald zijn. We hadden de bron toch allang moeten vinden? Ze liepen nog enige tijd verder. De zon ging onder en het werd koud. Weer keek de houthakker om zich heen.
‘Kijk: zei hij tegen de tweeling, ‘het lijkt of daar in de verte een hut staat. Misschien kunnen we daar de weg vragen.’
Toen ze bij de hut kwamen, kringelde er rook uit de schoorsteen, dus er moest iemand wonen. Ze klopten op de deur. Wat waren ze blij toen de deur openging. Een oude man keek verbaasd naar de vader en zijn beide kinderen en vroeg hun binnen te komen. Ze rustten uit bij een open vuur en ze kregen te eten en te drinken. De houthakker vertelde dat ze verdwaald waren en dat ze de bron van hun beek niet hadden kunnen vinden. Ze waren ernaar op zoek gegaan omdat de beek steeds meer opdroogde.
De oude man zweeg en tuurde in het vuur. Toen zei hij: ‘De bronnen drogen op doordat de bossen verdwijnen. De kale en dorre vlakten waren vroeger helemaal bedekt met bossen. Toen stroomde er nog veel water uit de bronnen’.
Hierop wees de oude man de houthakker en zijn kinderen een slaapplaats en algauw sliepen ze in na de inspannende tocht.
Toen ze de volgende morgen wakker werden, keken ze verbaasd om zich heen. De oude man zat aan tafel en op die tafel lagen de zaden van allerlei bomen: eikels, kastanjes, beukennootjes, zaden van sparren en dennen. De oude man deed de zaden in zakken en deze deed hij in zijn rugzak.
De kinderen vroegen waarom hij dat deed. ‘Dat zal ik jullie laten zien’, zei de man, ‘gaan jullie maar met me mee’. De oude man liep met de houthakker en de kinderen over de kale vlakte. Op een weide stonden enkele schapen te grazen. De oude man had een grote stok bij zich, daarmee maakte hij gaten in de grond. ‘Waarom doe je dat?’ vroegen de kinderen. ‘Iedere dag loop ik door deze kale en verlaten vlakte en dan plant ik de zaden van bomen. En dat doe ik al vele jaren. Kijk maar eens om je heen’. Toen zagen ze de vele jonge boompjes waardoor het leek alsof er een lichtgroen kleed over de vlakte lag.
‘Als hier weer bomen groeien’, vervolgde de man, ‘zal de aarde de regen kunnen vasthouden en dan zullen de bronnen weer water geven en de beken zullen weer stromen’.
De houthakker vroeg: ‘Hebben de mensen hier dan alle bomen omgehakt zonder er nieuwe voor in de plaats te zetten?’
‘Zo is het gebeurd’, zei de oude man.
De houthakker en zijn kinderen verbaasden zich erover dat de oude man helemaal alleen deze kale vlakten weer in bossen kon veranderen. Het was alsof hij hun verbazing aanvoelde want hij zei: ‘Jullie zien wat één mens kan doen’. De kinderen vroegen zich af of ze de oude man konden helpen. ‘Dat zou heel fijn zijn’, zei hij, ‘als jullie af en toe eens komen om me te helpen’.
Ze spraken af dat ze terug zouden komen en de oude man wees de houthakker en zijn kinderen de weg.
Toen ze thuis kwamen was iedereen natuurlijk erg blij want niemand begreep waarom ze zolang waren weggebleven. De kinderen vertelden over de oude man die iedere dag zaden van bomen in de grond stopte, zodat de kale en verdorde vlakten weer groen zouden worden en de bronnen weer water zouden geven. De kinderen vertelden het ook in het dorp waar ze op school zaten. Iedereen begon zaden van bomen te verzamelen, zaden van beuken, kastanjes, berken, sparren, dennen, eiken.
Iedere zondag gingen de mensen op weg naar de oude man en ze hielpen hem de zaden van de bomen in de grond te stoppen. En zo veranderde de dorre, droge en kale vlakte heel langzaam in een groene vlakte. De kleine boompjes groeiden en ieder jaar werd de vlakte groener.
Toen de kinderen volwassen waren, gingen ze met hun kinderen naar de hut van de oude man, die toen allang niet meer leefde. Ze vertelden hun kinderen over de man die bomen plantte en hoe ze hem hadden geholpen.
‘Kijk’, zeiden ze dan, ‘al deze bomen hebben wij gezaaid toen we klein waren’. En de kinderen keken blij naar de grote bomen, ze renden door het bos, klommen in de bomen en van de takken bouwden ze hutten .
Midden in het bos glinsterde het water van een bron. De mensen gaven deze bron een naam: ‘De bron van de man die bomen plantte’.
De kinderen van de houthakker dronken met hun kinderen uit de bron.
Ze liepen langs de beek terug naar huis, de beek waarin nu weer helder water stroomde.*
*Dit verhaal is gebaseerd op: Jean Giono, De man die bomen plantte, Van Arkel, Utrecht 2002 en staat in het boek van Bert Voorhoeve ‘Op zoek naar het land van de regenboog’.
De bespreking van het boek staat in de rubriek Literatuur.