Er leefde eens een boer samen met een goede vrouw . Zij kon niet alleen goed werken, maar ze was ook heel mooi. Ze hadden samen twee kinderen en waren heel arm. Vroeg in de ochtend stonden ze al op om op het land te gaan werken, kwamen laat op de dag thuis om wat eten te koken en ’s avonds laat gingen ze pas weer slapen. Maar ondanks hun armoede leefden ze blij en gelukkig in harmonie samen.
Hun geluk duurde zo lang totdat een rondtrekkende Dschang de mooie vrouw zag. Deze Dschang was een hoge militair uit het buurtdorp. Hij had geld en macht en niemand waagde het zich tegen hem te keren.
Op een ochtend reed hij met zijn roversbende langs de bron waar toevallig de vrouw net water haalde. Toen hij haar schoonheid zag wilde hij haar direct hebben.
Hij maakt een handbeweging naar zijn soldaten en beval: ‘mee nemen!’ en meteen werd zij vastgegrepen en meegenomen.
De kinderen huilden en de boer voelde zich zo beroerd alsof zijn hart uit zijn lijf gesneden was.
De volgende ochtend vond hij zijn vrouw op het veld. Zij lag daar en bewoog niet. Hij legde zijn hand op haar hart, maar voelde geen hartslag. Toen wikkelde hij haar in een gevlochten mat en droeg haar in zijn armen weg en begroef haar nog dezelfde dag. Sindsdien riepen de kinderen dag en nacht om hun moeder.
Zij waren zo verdrietig dat de boer thuis moest blijven om voor ze te zorgen en ze te troosten. Zo kwam het dat hij zijn velden niet meer kon bewerken. Het leven leek stil te staan.
Op een avond stond er plotseling een oude man voor de deur, hij klopte met zijn stok op de deur. Toen de boer de deur opende zag hij dat zijn grijze baard ver over de borst heen hing, zijn kleren waren versleten maar zijn ogen straalde van goedheid. De oude man schoof de boer opzij en liep rechtstreeks naar de kamer en zei:
‘Wat huilen die kinderen verschrikkelijk! Wat is hier gebeurd?’
De boer die achter de man was aangelopen, zuchtte diep, ging op een stoel zitten en vertelde de oude man de hele geschiedenis.
‘ Oh, zit het zo’, knikte de oude en zei verder niets.
Hij ging op het bankje tegen warme kachel zitten en haalde een blad papier en een penseel tevoorschijn. Hij streek het papier glad, zette zijn benen naast elkaar en legde het blad papier erop en vroeg: ‘Hoe zag je vrouw eruit? ‘
‘ Ze was een mooie vrouw’, zei de boer en begon haar van onder tot boven te beschrijven. Geen welving, geen kuiltje in haar lichaam liet hij buiten beschouwing.
De oude luisterde en maakte daarna zijn penseel met spuug nat en begon tijdens het luisteren op het papier te schilderen en hield pas op toen de boer klaar was met vertellen.
De kinderen waren opgehouden met huilen en hadden geboeid naar de bewegingen van de penseel op het blad papier gekeken, want de oude man schilderde in vloeiende lijnen zonder op te houden of na te denken. En kijk, op het papier had hij een vrouw geschilderd, die precies op de gestorvene leek. Verbaast keken de kinderen en de boer naar de schildering die de oude gemaakt had en lachten. Ze kwamen dichterbij om het nog beter te zien, maar de oude man schoof de kinderen opzij.
Hij draaide de schildering om en likte weer aan zijn penseel en schilderde toen met grote streken een hele grote tijger.
Daarna draaide hij het blad weer om en zei tegen de boer: ‘Hang het aan de muur’.
In hetzelfde moment was hij opgestaan van het bankje op en verdween. De boer stond een stokstijf stil van verbazing met de schildering in zijn hand.
Maar het werd al donker dus stak hij de lamp aan en hing de schildering aan de muur. De kinderen lachten en zwaaide naar de schildering:
‘Mama, mama kom toch hier, mama!’
De boer ging achter de kinderen staan en lachte ook. Hij werd, naarmate hij langer naar de schildering van zijn vrouw keek, steeds vrolijker.
Plotseling dacht hij dat hij haar ogen zag bewegen en haar mondhoeken omhoog zag gaan, ze lachte terug en uiteindelijk lachte ze hardop.
De schildering bewoog heen en weer en niet veel later stapte de vrouw eruit.
Ze omarmde haar kinderen en draaide zich om naar haar man en vroeg: ‘Waarom sta je me zo aan te staren, zijn we al niet lang genoeg getrouwd dat je al het moois al van me afgekeken hebt? ‘
‘ Ja’, stotterde de boer, ‘ ben je, ben je dan niet dood?’ ‘ Ik ben springlevend, waarom zou ik dood zijn? Wie zorgt er anders voor de kinderen? Wij willen toch samen vreugdevol en in harmonie oud worden? ‘Ja natuurlijk’, beaamde de boer, ‘ maar wij moeten nu wel op passen voor deze Dschang. Als hij je nog een keer meeneemt, dan hou ik het niet meer uit’.
‘ Wees niet bang. Hij weet niet dat ik weer leef.’
Maar dat bleef niet lang verborgen en de boze Dschang hoorde het al gauw. ‘Wat?’, zei hij verbaasd, ‘Leeft zij?
Deze tegenstribbelde vrouw, die mij niet wilde gehoorzamen, leeft? Heb ik haar niet doodgeslagen op de grond zien liggen?
Goed, als zij weer leeft, dan ga ik haar weer halen.’
De boer kwam die dag net van zijn land af, had zijn hak schoongemaakt en tegen de muur gezet en binnen had de vrouw de kommen voor de rijst op tafel gezet en
ze tot de rand toe vol geschept. Ook de kinderen zaten al aan tafel, de boer ging ook zitten en toen zagen zij door het raam Dschang en zijn roversbende aankomen.
De boer kreeg het vreselijk benauwd maar zijn vrouw pakte hem rustig bij z’n arm en zei: ‘ Breng me de schildering.’ De boer stond op en liep haastig naar de muur en haalde de schildering van de muur . En terwijl hij haar de schildering bracht, bonkte Dschang al met veel lawaai op de deur, opende hem en stapte naar binnen.
De vrouw had een brandend houtje uit de warme kachel gepakt en hield nu de vlam bij het papier en de schildering begon knisperend te branden.
Wild opvlammend likten de vlammen aan de schildering en ineens sprong er een reusachtige tijger uit en pakte de boosaardige Dschang in zijn bek en stormde naar buiten,
dwars tussen de vluchtende roversbende door.
Zo dat was dat; en wat er daarna gebeurde?
Dschang heeft men nooit meer gezien. De boer echter, leefde met zijn mooie vrouw en zijn beide kinderen in vrede en harmonie en het ging hen steeds beter en beter.