Er was eens een meisje dat droomde van een kroon. Een kroon die gesmeed was van helder stralend metaal met ranken en bladeren van alle bomen uit het bos: de gouden eik, de zilverberk en de koperbeuk. Als ze in haar droom die kroon droeg, kreeg ze het gevoel dat ze in het midden van de wereld stond en als een koningin haar land diende.
Toen het meisje wakker werd wilde ze niets liever dan die kroon weer dragen. Haar vader, de koning, liet zijn goudsmeden allerlei kronen maken, maar niet één leek op de kroon uit haar droom. De prinses begon in haar eentje door het bos te zwerven. Op een dag ging ze verder dan ze ooit geweest was. Ze kwam bij een open plek waar schuine zonnestralen op de zilverberken en de groene sparren vielen en de sneeuw deden schitteren. Daar zat een beer zijn vacht te warmen. Een grote witte beer!
De prinses was niet bang. Ze keek naar de krachtige, machtige, soepele en natuurlijke bewegingen van de beer. Ze lachte om hoe hij speelde, rolde en zich in bochten draaide en snuffelde in de zonverlichte sneeuw. Hij had iets in zijn klauwen, wat was dat? De kroon uit haar droom! ‘O!’ riep de prinses. ‘Ik wil die kroon hebben.’ Maar de beer zei: ‘Deze kroon is niet te koop, niet voor geld en niet voor goud.’ ‘Alsjeblieft,’ smeekte de prinses, ‘ik moet hem hebben!’
‘Ik zal je de kroon geven,’ zei de beer, ‘in ruil voor je gezelschap. Wil je mijn vrouw worden en met me meegaan naar de bossen?’
De prinses keek over de grenzen van haar vaders land naar het donkere bos dat zich ver uitstrekte, donker, ruig en onbekend. Ze keek in de donkerbruine ogen van de beer en zag daar vriendelijkheid.
Ja,’ zei ze, ‘dat wil ik.’
‘Dan zal ik over drie dagen terugkomen,’ zei de beer.
De koning hoorde van deze afspraak en ontbood zijn dapperste soldaten. Toen de beer terugkwam voor de prinses, werd hij door het leger van de koning onthaald met een regen van pijlen. Maar de beer sloeg ze van zich af alsof het vliegen waren.
De koning begreep dat zijn leger hem hier niet bij kon helpen; de belofte moest gehouden worden. In die tijd was het de gewoonte dat de oudste dochter als eerste trouwde. En dus stuurde de koning zijn oudste dochter naar de beer. Met een lelijk gezicht klauterde ze op de rug van de beer en hij rende ervandoor. ‘Heb je ooit zachter gezeten?’ vroeg de beer. ‘Heb je ooit zo ver kunnen kijken?’
‘Ja!’ zei de oudste zuster. ‘In de kamer van mijn moeder zit ik zachter. Vanaf mijn vaders paleis kan ik verder kijken.’
‘Dan ben jij niet degene die ik zoek,’ zei de beer en schudde haar van zich af.
Drie dagen later verscheen de beer opnieuw. De koning stuurde zijn tweede dochter. Ze klampte zich vast aan de rug van de beer. ‘Heb je ooit zachter gezeten? Heb je ooit zo ver kunnen kijken?’ ‘Ja!’ zei de tweede zuster. ‘In de kamer van mijn moeder zit ik zachter. Vanaf mijn vaders paleis kan ik verder kijken.’ ‘Dan ben jij niet degene die ik zoek.’ Hij schudde haar los.
Voor de derde keer kwam de beer terug. Met kloppend hart zette de jongste dochter de kroon op haar hoofd. Hij straalde vlammend helder terwijl ze op de rug van de beer klom.
Met grote sprongen rende hij diep het bos in. ‘Heb je ooit zachter gezeten?’ vroeg hij.
De prinses hield zich goed vast aan de beer. Ze voelde de krachtige spieren onder zich bewegen. Ze groef met haar vingers diep in zijn vacht.
‘Nee! Ik heb nooit zachter gezeten.’
‘En heb je ooit zo ver kunnen kijken?’
De haren van het meisje wapperden onder de stralende kroon. Haar wangen waren rood. Haar ogen schitterden. Ze zag het hele bos uitgestrekt voor zich liggen.
‘Nee, ik heb nog nooit zo ver kunnen kijken!’
Ja, jij bent het,’ zei de beer.
Ze sprongen met veel gespetter door ijzige rivieren en de prinses lachte van plezier. Ze gleden van hellingen en rolden door de sneeuw. Ze beklommen heuvels en keken zij aan zij naar de zonsondergang. Samen sliepen ze opgerold in met mos bedekte holtes. ‘s Morgens wreven ze hun neuzen tegen elkaar als begroeting. Totdat ze ten slotte bij de woning van de beer aankwamen.
Boven de zwarte takken verrees een wit paleis, de torens schitterden in de winterlucht. Binnen waren lichte kamers met zilver en goud en met zachte witte kussens. De beer ging erop uit en de prinses hield het haardvuur brandend.
‘s Avonds kwam de beer weer terug. Maar in het donker, als de prinses zijn vacht wilde aaien, voelde ze vingertoppen en geen klauwen. ‘s Nachts was haar berenman een mensenman, al zag ze nooit zijn gezicht.
Binnen een jaar kregen de prinses en de beer een kind. Maar het was nog niet geboren of de beer nam het mee en de prinses kreeg haar kind niet meer te zien.
Dit gebeurde drie keer.
De prinses smeekte haar echtgenoot te vertellen waarom, maar hij schudde alleen maar zijn hoofd. ‘Dat kan ik niet. Het spijt me.’
De prinses was diepbedroefd. ‘De hele dag ben ik alleen. Ik mis mijn familie.’ ‘Goed dan,’ zei de beer, ‘we gaan je ouders bezoeken.’
Toen de moeder van de prinses het verhaal hoorde, riep ze: ‘Een beer die ’s nachts verandert is geen echte beer. Dit is tovenarij. Misschien is hij een trol! Hier, neem deze kaars. Steek hem aan wanneer de beer slaapt zodat je zijn gezicht kunt zien.’
Die nacht stak de prinses de kaars aan. Naast haar lag geen trol maar een prins. Toen ze vooroverboog om zijn voorhoofd te kussen morste ze drie druppels heet kaarsvet en schrok hij wakker.
‘Wat heb je gedaan?’ riep hij uit. ‘Als je van me gehouden had gewoon zoals ik ben, zou de vloek van de trollenheks worden gebroken. Maar nu wordt de betovering sterker en moet ik met háár trouwen.’
Hij glipte in zijn berenhuid en vloog ervandoor. De prinses greep zijn vacht en probeerde zich op zijn rug te hijsen, maar de beer ging zo snel dat ze zich alleen maar vast kon houden. Door het bos ging het en ze hield zich nog steeds vast. Dorens scheurden haar kleren en schramden haar huid. Maar bij een bocht week hij plotseling uit en viel ze op de grond. De beer verdween.
De prinses liep en liep door het bos totdat ze bij een huisje kwam. Ze klopte op de deur. Binnen waren een oude vrouw en een jong meisje.
‘Hebben jullie een witte beer gezien?’ vroeg de prinses. ‘Ja,’ zei de vrouw, ‘hij rende hier een dag geleden voorbij, maar hij ging zo snel dat je hem niet in kunt halen. Kom binnen en rust wat uit. De prinses legde haar vermoeide voeten te rusten bij de haard en glimlachte naar het meisje. Het meisje knuffelde een kat. Ze kwam dichterbij. Ze keek verlegen naar de prinses. ‘Dag kleine kat … ‘ zei de prinses en ze praatte met het kind. Ze vertelden elkaar over dieren die ze in het bos hadden gezien en over vogels die ze gehoord hadden in de heg.
Het meisje pakte een zilveren schaar. Ze speelde ermee en knipte in de lucht. Met iedere knip golfden er stroken stof naar beneden, groene zijde, rood fluweel, witte wol.
Het meisje keek naar de gescheurde kleren van de prinses. ‘Mag ik haar een geschenk geven?’ vroeg ze aan de oude vrouw. En zo verliet de prinses het huisje, met de zilveren schaar. Ze liep door het bos tot ze bij een tweede huisje kwam. Binnen waren een oude vrouw en een jong meisje.
‘Hebben jullie een witte beer gezien?’ vroeg de prinses. ‘Ja,’ zei de vrouw, ‘hij rende hier een dag geleden voorbij, maar hij ging zo snel dat je hem niet in kunt halen. Het kind sprong op en neer naast de prinses. ‘Kijk eens wat ik kan!’ Ze draaide een wiebelend wagenwiel rond. De prinses klapte enthousiast in haar handen.
Het meisje pakte een gouden beker. Ze speelde ermee en hield hem schuin in de lucht en de beker vulde zich met warme, zoete, zwarte bessensap.
Het meisje keek naar de prinses. ‘Mag ik haar een geschenk geven?’ vroeg ze aan de vrouw. En zo verliet de prinses het huisje, met de gouden beker.
De prinses liep verder door het bos tot ze bij een derde huisje kwam. Binnen waren een oude vrouw en een jong meisje. ‘Hebben jullie een witte beer gezien?’ vroeg de prinses. ‘Ja,’ zei de vrouw, ‘hij rende hier vanmorgen voorbij, maar hij ging zo snel dat je hem niet in kunt halen. Kom binnen en rust wat uit.’
Het meisje liet de prinses de schatten zien die ze in het bos gevonden had: een witte veer, een geel blad, een eikelhoedje. De prinses bekeek ze allemaal. Ze bedankte haar dat ze haar schatten mocht zien.
Toen pakte het meisje een sneeuwwit laken. Ze zwaaide het door de lucht en toen het op de grond neerkwam, was het bedekt met heerlijke etenswaren. ‘Ze ziet er hongerig uit, mag ik haar een geschenk geven?’ vroeg het meisje aan de oude vrouw. En zo trok de prinses verder met de zilveren schaar en de gouden beker gewikkeld in het laken.
Ze liep en liep tot ze bij de rand van het bos kwam. Voor haar verrees een rotswand bedekt met een glinsterende ijslaag. Ze raakte het ijs aan, maar trok haar vinger snel weer terug. De scherpe koude prikte in haar huid. De rots was glad als gepolijst glas. De prinses boog haar nek naar achteren maar ze kon de top van de berg niet zien. ‘Het is onmogelijk!’ zuchtte ze.
Aan de voet van de berg stond een vierde huisje. De prinses klopte aan. Een vrouw deed open. Ze was gekleed in vodden en hongerige kinderen trokken aan haar schort. ‘Kom binnen1’ zei de vrouw. ‘Al heb ik niets anders aan te bieden dan stenen. Ik warm ze in de ketel en heb tegen de kinderen gezegd dat we appels aan het koken zijn, dat houdt ze even zoet.’
Met een knip van de schaar, een kanteling van de beker en een zwaai met het laken was de hele familie al gauw gekleed en gevoed. ‘Dank je voor je vriendelijkheid,’ zei de vrouw. ‘Nu zal ik jou helpen. Mijn man is meestersmid. Hij zal een paar ijzeren klauwen voor je maken zodat je de ijswand kunt beklimmen.’
De volgende dag stond de prinses aan de voet van de berg. Ze deed haar klauwen aan. Ik vraag me af of ze het diepe gegrom laag in haar keel voelde terwijl ze haar vingers in de ijzeren punten boog. Voelde ze de sterke, beschermende berenkracht? Stap voor stap, poot voor poot beklom ze de onbeklimbare berg.
Boven op de top van de berg stond een kasteel. En aan het raam stond de trollenheks. Ze was zo stevig gebouwd als een rotsblok en had een blik van steen.
De prinses ging onder het raam zitten en speelde met de zilveren schaar. De kostbaarste stoffen gleden van de bladen, purperen zijde, gouden fluweel.
‘Geef hier!’ schreeuwde de trollenheks. De bruiloft was over drie dagen en wat een bruidsjurk zou deze schaar maken!
‘De schaar is niet te koop,’ zei de prinses, ‘niet voor geld en niet voor goud. Maar je krijgt hem van me in ruil voor één nacht met de prins.’
De trol stemde toe. Ze had de prins een giftig slaapdrankje gegeven en hoe hard de prinses hem ook heen en weer schudde, hij werd niet wakker.
De volgende dag pakte de prinses de beker. Over de rand vloeiden wit bier en heerlijke wijn. ‘Geef hier!’ schreeuwde de trollenheks.
‘De beker is niet te koop,’ zei de prinses, ‘niet voor geld en niet voor goud. Maar je krijgt hem van me in ruil voor nog een nacht met de prins.’
De trollenheks stemde toe, want de prins was weer bedwelmd en hoe hard de prinses ook schreeuwde, hij werd niet wakker.
In de kamer daarnaast was de timmerman de tafel voor het bruiloftsmaal aan het maken. Hij hoorde het lawaai en vertelde dat de volgende morgen aan de prins.
Op de derde ochtend schudde de prinses het zachte sneeuwwitte laken open. Op het kleed lag een bruiloftsmaal. ‘Geef hier!’ schreeuwde de trollenheks weer.
‘Het laken is niet te koop, niet voor geld en niet voor goud. Maar ik zal het je geven in ruil voor nog één laatste nacht met de prins,’ antwoordde de prinses.
De derde avond slikte de prins het drankje dat de trollenheks hem gaf niet door. Hij hield het stroperige goedje in zijn mond en spuugde het pas uit toen ze de kamer uit was. Terwijl het donker werd, zat de trol te luisteren. Hoorde ze daar een geluid in de kamer van de prins?
Ze ging naar binnen, pakte een naald en stak die in zijn arm. Maar de prins deed of hij diep in slaap was en niets voelde. Mopperend smeet ze de deur weer achter zich dicht. De prinses, verstopt in het donker, ging naar binnen en eindelijk hadden de geliefden elkaar weer gevonden. Samen maakten ze een plan.
In het holst van de nacht maakte de prins de timmerman wakker. Ze slopen naar de toegangsbrug van het kasteel. Eén voor één schroefden ze de bouten los waardoor de planken los kwamen te zitten. De volgende ochtend, de dag van de bruiloft, kwam de trollenheks over de brug gestampt met haar bruidsmeisjes achter zich aan. Krak!
De brug brak doormidden. Krijsend viel de trollenheks naar beneden. Ze zonk als een steen in het diepe water van de slotgracht en niemand heeft haar ooit weer gezien.
De prins en de prinses keerden samen terug naar huis. Onderweg stopte de prins bij elk van de drie huisjes die de prinses bezocht had. Hij haalde de drie kleine meisjes op, het waren hun eigen dochters! Nu begreep de prinses het. De prins had de kinderen meegenomen naar het bos om ze te beschermen tegen de trollenheks. Toen kon hij nog niet weten hoe de kinderen hun moeder later zouden helpen bij het verbreken van de betovering.
Eindelijk werd hun bruiloft gevierd, met feesten en dansen, muziek en plezier maken. De drie dochters zongen het hardst van iedereen. En ze leefden lang en gelukkig, heersend zij aan zij:
De Witte Koning en de Koningin met de Helder Stralende Kroon.
Dit sprookje over de witte beer en de ijsberg wordt in Noorwegen tijdens de donkere wintertijd met zijn lange avonden vaak bij een warme kachel verteld. Het koninkrijk Noorwegen is een land met een grillige kustlijn, hoge plateau’s en diepe, bosrijke valleien. Gletsjers, ijskappen en bergtoppen blijven het hele jaar bevroren. De grootste bergwand is Trollveggen, de hoogste verticale rotsformatie van Europa met zijn ijzige wand en besneeuwde toppen.
Het staat in het boek Winterverhalen, tekst Dawn Casey, illustraties Zanna Goldhawk uitg. Christofoor