In een klein huis leefden eens een man en een vrouw die geen kinderen hadden.
Zij waren samen gelukkig en in al die jaren van samenzijn hoopten en wachtten ze op een kind. Het leek tevergeefs. Maar eindelijk werd er bij hen een kindje geboren, het was een jongen. Alle mensen uit hun omgeving kwamen om het kind te begroeten en te bewonderen.
In de eerste nacht toen alle gasten vertrokken waren en iedereen in huis sliep, verscheen er een grote witte vrouw en zij ging naast het slapende kind zitten. Zij legde het jongetje een gouden ster tussen de wenkbrauwen, zong een wiegelied en verliet het huis.
In de tweede nacht toen alles stil was, verscheen er een zwarte vrouw en zij ging ook bij de wieg zitten. Zij drukte een zwarte punt op de beide voetjes van het kind. Nadat ze dat gedaan had, zuchtte ze, heel diep, stond op en verliet het huis.
In de derde nacht hoorden zijn vader en moeder niet dat het kindje in zijn slaap huilde. Maar plots stond er naast het huilende kindje in zijn wieg een kind. Het begon net als het kleintje te huilen en toen het kleintje zijn oogjes open deed, begon het kind te lachen. Het kleintje begon ook te lachen maar daarna begon het weer te huilen en het kind naast de wieg huilde met hem mee. Nu huilden en lachten ze samen tegelijk en zo troostte het kind het kleintje in zijn wieg. En toen het na een poosje in slaap viel, vertrok het kind uit het huis.
Na een aantal jaren was de jongen volwassen geworden. Hij trok erop uit en ging de wijde wereld in.
Hij liep en liep steeds verder tot hij in het midden van de wereld was gekomen daar zag hij een prachtige, werkelijk, een prachtige appelboom staan.
Nu had hij eens horen vertellen over een prachtige appelboom die in het midden van de aarde zou staan en over een Appelmeisje.
Dit Appelmeisje zou mooier zijn dan hemel en aarde en haar zou hij wel heel graag willen vinden.
Zou dit de appelboom zijn waar het Appelmeisje in zou wonen?
Hij liep om de boom heen, bekeek de stam en zag dat er een opening was die begon tussen de wortels aan de voet van de boom.
Hij bukte zich en zette voorzichtig zijn ene voet in de opening en zag toen dat het een begin van een pad was en zo daalde hij af in de diepte van de aarde. Het werd steeds donkerder en donkerder, zijn beide voeten begonnen hem, door al die oneffenheden en wortel knoesten, pijn te doen.
Terwijl hij met grote moeite verder liep, bleef hij in het duister voor hem turen of hij het meisje dat mooier is dan hemel en aarde al kon ontdekken.
Plotseling zag hij haar maar slechts zo kort als een muizenpiep. Ze was verdwenen hoever hij ook in het duister verder liep.
Op het laatst zag hij in dat hij haar hier niet zou vinden en klom hij met moeite op zijn pijnlijke voeten weer naar boven. Eindelijk zag hij het daglicht en kwam weer boven de grond bij de voet van de appelboom.
Toen besloot hij om via de takken van de appelboom de hoogte in te klimmen, helemaal naar de kruin, boven in de boom.
Zo klom hij hoger en hoger en hoe hoger hij klom des te lichter werd het en hij voelde de ster tussen zijn ogen brandde. Terwijl hij met kracht en moeite tussen de takken
omhoog klauterde, bleef hij, al werd hij door het zonlicht verblind, in de hoogte turen of hij het meisje dat mooier is dan de hemel en aarde al kon ontdekken.
Plotseling zag hij haar maar slechts zo kort als een vogelkreet.
Ze was verdwenen hoe hoog hij ook klom.
Op het laatst zag hij in dat hij haar hier niet zou vinden en daarom daalde hij voetje voor voetje, tak na tak, naar beneden toe af.
Eindelijk stond hij weer met zijn beide voeten op de grond en leunde moe en verdrietig tegen de stam van de appelboom, het was hem niet gelukt het Appelmeisje te vinden.
Wat nu?
Daar viel plotseling een grote rode appel uit de boom op de grond, barstte open en er sprong een meisje uit. Zij was mooier dan hemel en aarde.
‘Jij hebt mij verlost’, zei ze en omarmde hem stevig. ‘ Het was de hoogste tijd! Was je niet voor middernacht gekomen, dan was ik mijn hele leven lang,
daar waar het te donker – en daar waar het te licht is om te leven, ingesloten gebleven!’
Gelukkig hadden ze elkaar gevonden en gingen ze hand in hand terug naar zijn land.
Onderweg hadden ze elkaar veel te vertellen, soms zag je ze samen tegelijk huilen of lachen.
Een Italiaans Michaels sprookje over het vinden van het midden