Sprookjes kunnen je innerlijk in beweging brengen:     

ze kunnen ‘het kind’ in je weer opwekken

en de zogenaamde ‘kinderlijke’ vermogens:

onbevangenheid, beweeglijkheid,

het vermogen vragen te stellen,

liefde voor het leven,

verbondenheid met de wereld om ons heen, fantasie.

Bert Voorhoeve (1940-2022), auteur van diverse boeken over sprookjes en beeldentaal

 

Bakersprookjes zijn oeroude verhaaltjes die eeuwen geleden aan kinderen werden verteld door bakervrouwen, door (groot)ouders of andere volwassenen. Van mond tot mond verspreidden deze verhaaltjes zich en gingen zo van dorp tot dorp, van stad tot stad, van streek naar streek tot ver over de landsgrenzen heen.

Een voorbeeld van zo’n verhaaltje is:

De bokjes Bruze   
Een verhaaltje uit Zwitserland

Er waren eens drie bokjes Bruze die in het rond sprongen in de wei:
Trip trip trippel-de – trip, trip, trip, trippel- de – trip,
zo sprong het kleinste bokje Bruze.
Trap trap trappel- de- trap, trap trap trappel- de – trap,
dat was het middelste bokje Bruze die al wat grotere hoeven heeft.
Trop trop troppel-de- trop, trop trop troppel- de- trop,
dat was de allergrootste bok Bruze.

Toen alle lekkere grassprietjes en kruiden van de wei op waren, riepen ze: ‘ we vinden hier niets mee te eten en we hebben zo’n honger moet je weten. We klimmen naar boven op de berg nu meteen, daar is gras genoeg, daar willen we heen!’

Maar de weg leidde over een brug. Daaronder zat een vraatzuchtige trol die alles opslokte wat er in zijn buurt kwam.

Helemaal vooraan kwam het kleinste bokje Bruze aangesprongen, hoor maar: Trip trip trippel- de – trip, over de brug, over de brug en ik ga niet mee terug.
De trol spitse zijn oren en riep: ‘ wie loopt er over mijn brug. Wie ben jij?’
Het kleinste bokje Bruze antwoordde: ‘ ik ben het bokje Bruze.

We vonden niets meer te eten en hebben nog zo’n honger moe toe weten.
Nu klimmen we naar boven op die berg’.
‘ Dat hoeft niet meer’, sprak de trol, ‘ ik heb ook honger en daarom ga ik jou dadelijk opeten!’

‘ Ach’, riep het kleinste bokje Bruze, ‘ dat is niet de moeite waard. Ik ben maar mager en klein.
Laat mij toch doorgaan, een veel grotere bok komt nog achter mij aan!’

De trol liet van verbazing zijn muil openhangen en toen hij hem weer dichtklapte,
was het kleinste bokje Bruze trip trip trippel- de- trip al over de brug en kwam niet meer terug.

 

Daar hoorde de trol de grotere bok al aankomen: trap trappel de trap, trappel-de- trap 
komt hij over de brug gestapt.
De trol stak zijn neus in de lucht. ‘ Wie loopt daar over mijn brug?
Wie ben jij?’
En hij kreeg antwoord: ‘ ik ben het middelste bokje Bruze.

We vonden hier niets meer te eten en we hebben nog zo’n honger moet je weten.
Nu gaan we naar boven op die berg’.
‘ Je meent het niet’, zei de trol.
‘Ik heb nog veel meer honger en daarom ga ik jou lekker oppeuzelen’.

‘ Ach’, riep het middelste bokje Bruze, ‘ dat is de moeite niet waard, ik ben maar mager en klein.
Laat mij maar doorgaan, een veel, veel grotere bok komt achter mij aan!’

De trol liet van verbazing zijn muil openhangen en voordat hij hem weer dicht kreeg,
sprong het bokje trap trap trap, trap trap trap al over de brug en kwam niet meer terug.

 

Maar daar hoorde je de heel grote bok Bruze aankomen: trop trop trop, trop trop trop.
‘ Kom maar gerust’, lachte de trol toen hij de hoeven hoorde.
‘ Nu heb ik lang genoeg gewacht, jij ontkomt mij niet meer!’ Trop trop trop komt de bok.
‘ Wie loopt daar over mijn brug?’, roept de trol, ‘ goch- goch- goch, hier moet je wezen, in mijn buik nog!’

En hij stortte zich op de grootste bok. Maar die had juist van de prachtige spitse horens.
Daarmee pakte hij de trol en smeet hem in het water.
En de vraatzuchtige trol hebben ze nooit meer teruggezien.

 

 

Nu klimt de grootste bok Bruze naar boven de berg op: trop trop trop.
Kijk daar komt ook het kleinste bokje al aangesprongen trio trip trippel- de- trip,
en ook het middelste bokje Bruze: trap trap trap.

Ze zijn alle drie weer bij elkaar en laten het gras en de kruiden zich lekker smaken.

 

 

Hoe dit verhaaltje vanuit Zwitserland in de Nederlandse peutergroepen en kleuterklassen is aangekomen weet ik niet.
Wat ik wel weet en zie is dat peuters en kleuters smullen van de herhaling, de moed en dat de trol overwonnen wordt.

In ‘Kleine gedigten voor kinderen’ beschrijft Hiëronymus van Alphen (1746-1803) de begrippen baker en bakersprookjes.
Een baker was een oudere vrouw ‘van eenvoudige komaf’ die als taak had pasgeboren kinderen te verzorgen en op de kraamvrouw te passen.
Zij bleef meestal enkele weken totdat de kraamvrouw weer op krachten was.
Bakers waren, bij de grotere kinderen van de moeder die zojuist bevallen was, geliefd om het vertellen van dikwijls fantastische verhaaltjes.

Bakersprookjes betekent daarom spreekwoordelijk
‘kletskoek- verhaaltjes’.
Aan de bakervrouwen uit vervlogen tijden danken wij de vele verhaaltjes die in dit boek zijn opgenomen.
Ik stel mij zo voor dat een baker in een gezin haar handen vol had aan alle taken die op haar schouders rustten: moeder en het pasgeboren kindje verzorgen, de was doen, koken, poetsen en opvoeden.

Voor de kinderen uit het gezin was het wellicht ook wennen om door iemand anders verzorgd te worden.
De liedjes die door de bakervrouwen eeuwenlang werden gezongen of opgezegd worden ook wel ‘nursery rhymes’ genoemd. Nursery rhymes vormen een belangrijke bron voor onze kennis van de oude volkscultuur. Een bekend nursery rhyme, bakerrijmpje of bakerversje is Slaap kindje slaap.

Slaap, kindje, slaap! 

Daarbuiten loopt een schaap;

Een schaap met witte voetjes,

Drinkt zijn melk zo zoetjes;

Schaapje met zijn witte wol,

Kindje drinkt zijn buikje vol.

In heel Europa bestonden er bakers en daarmee ook de verteltraditie van de bakersprookjes die de bakers in de gezinnen vertelden. Bakerrijmen en bakersprookjes vormen een wezenlijk onderdeel van de kinder- en jeugdliteratuur. De bakersprookjes die in dit boek* zijn opgenomen, komen uit verschillende delen van Europa. Voor zover ik dit heb weten te achterhalen, is het land van herkomst vermeld.

Veel bakersprookjes gaan over gebeurtenissen die dieren, mensen en soms voorwerpen kunnen meemaken. 
Eeuwenlang leefden de mensen op het platteland met het ritme van de seizoenen.
Het oogsten van de knollen, aardappels en bieten was een bekend beeld voor kinderen.
Hoe leuk is het voor een kind om te horen dat een knol niet uit de aarde getrokken kon worden. Allemaal bekende figuren zoals de boer, de knecht, de meid en dieren helpen mee met trekken. Toch wil de knol er niet uit.
Dit is humor voor een kind want welke knol zit na zoveel hulp bij het trekken nog diep in de aarde verstopt?
Dan komt het muisje en ja hoor, daar is de knol eindelijk geoogst.
Humor, verwondering, verbazing en opluchting wisselen elkaar af en daar genieten kinderen juist zo van.

Er zijn ook bakersprookjes die vertellen over een situatie die niet gebeurd kan zijn zoals ‘Luisje en vlootje’. In de tijd dat de bakersprookjes ontstonden, kwamen luizen en vlooien nog veelvuldig voor in bedden, kleding en haren. Misschien is dit verhaaltje wel ontstaan omdat een baker zo te doen had met de krabbende en jeukende kinderen, dat zij de jeuk met een humorvol kletskoekverhaaltje wilde verlichten.

In de bakersprookjes zijn misschien ook wel opvoedkundige thema’s verpakt zoals het samen delen van de huishoudelijke taken.
Het verhaaltje Het vlijtige kippetje zou zomaar ontstaan kunnen zijn om de kinderen te vertellen dat het samen werken aan iets betekent dat daarna het brood ook samen gedeeld wordt.

Bakersprookjes zijn verhaaltjes die aansluiten bij de behoefte van peuters en kleuters aan eindeloze herhaling.
Herhaling geeft kinderen in deze leeftijdsfase een gevoel van herkenning en daarmee voorspelbaarheid. Daardoor voelen zij zich veilig en geborgen. Het schenkt hun grip op het leven. Ze weten precies wat er in een verhaaltje gaat komen. Een diepe zucht klinkt als deze voorspelling uitkomt. Tot in de ogen van kinderen is dit te lezen. Meesterverteller W.G van der Hulst (1879-1969) verwoordt het zo: ‘Waar ter wereld bloeit zoveel ongerepte schoonheid op als in de ogen van een luisterend  kind?’

Naast het zingen van versjes zoals Slaap kindje slaap vertelden de bakervrouwen herhaalverhaaltjes.
Dit zijn verhaaltjes waarin tekst, handelingen of gebeurtenissen zich eindeloos herhalen zoals in Het vlijtige kippetje.
Soms worden dit soort verhaaltjes ook wel ‘rondverhaaltjes’ genoemd omdat het verhaal steeds rondom een zelfde vraag meandert of weer bij het begin uitkomt.
Het verhaal is rond.
Het zijn de verhaaltjes waarbij het verhaal eindigt waar het ook begonnen is.
Het verhaaltje De vrienden in het bos is hier een voorbeeld van.
Herhaalverhaaltjes sluiten aan bij de behoefte van peuters en kleuters eindeloos hetzelfde te horen met soms een kleine variatie.
Als volwassene ervaren wij dit gauw als saai.
Peuters en kleuters genieten van ‘saai’ en blijken zelfs te gedijen op gezonde saaiheid!

Stapelverhaaltjes

Dit zijn verhaaltjes of versjes waarin tekst gestapeld wordt. Iedere keer komt er een regel bij. Bestaande regels blijven meestal bestaan, het versje of verhaaltje groeit daarmee uit tot een verzameling van herkenbare woorden. Ik stel mij zo voor dat een bakervrouw boven de wastobbe gebogen de andere kinderen uit het gezin bezighield met ook deze verhaaltjes. Voor de kinderen was het heerlijk om in het klankenspel meegenomen te worden, voor de bakervrouw was het fijn dat het met de kinderen goed ging en zij haar werkzaamheden kon verrichten.

Baas Jochum stuurde Joosje uit om haver te gaan snijden, maar Joosje sneed de haver niet en kwam ook niet naar huis.

Baas Jochum stuurde Bello uit om in Joosjes broek te bijten , maar Bello die beet het broekje niet , en Joosje sneed de haver niet en kwam ook niet naar huis.

Baas Jochum stuurde vuurvlam uit om Bello’s staartje te branden . Maar vuurvlam brandde het staatje niet en Bello……

Baas Jochum stuurde het water uit om vuurvlam te gaan blussen , maar vuurvlam bluste…..

Baas Jochum stuurde de emmer uit om het water te gaan vangen, maar de emmer ving het water niet en……

Baas Jochum ging er zelf op uit om de emmer te gaan halen. Baas Jochum haalde de emmer wel en de emmer ving het water wel , het water bluste de vuurvlam wel en vuurvlam brandde het staartje wel , Bello beet in het broekje ……. En toen sneed Joosje de haver wel en rende gauw naar huis toe.

* Loϊs Eijgenraam: Bakersprookjes.
Sprookjes om voor te lezen of te vertellen aan peuters en kleuters.
met achtergrondinformatie over het belang van deze sprookjes.
uitgeverij Christofoor ISBN 978 90 6038 8280, 174 blz. € 22,50

In een volgend artikel wordt het belang van sprookjes vertellen voor kleuters
(herfst 2023) en
tot slot een artikel over de werking en verwerking van sprookjes in klas 1
(winter 2023).

Aankondiging:

Landelijks (baker)sprookjesdag

 Op zaterdag 2 maart 2023 vindt een landelijke dag plaats voor pedagogisch medewerkers die werken met peuters, kleuterpedagogen en leerkrachten van klas één.

De dag heeft als thema het vertellen en uitspelen van (baker) sprookjes voor peuters, kleuters en eerste klaskinderen.

Er zijn lezingen, werkgroepen en mogelijkheid tot het ontmoeten van collega’s die met een zelfde leeftijdsgroep werken.

De dag vindt plaats in Zeist, Vrijeschool Socrateslaan. Na de zomerperiode staat er uitgebreidere informatie op de website.
Mocht je je al willen opgeven, dat kan door een mailtje te sturen naar loiseijgenraam@hotmail.com

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *