Er waren eens een koning en een koningin die geen kinderen hadden. De koningin was daar zeer bedroefd over en dacht er dag en nacht aan.
Op een dag wandelde de koningin door het bos en kwam bij een klein hutje. Ze ging voor het hutje op een bankje zitten en huilde. Er kwam een oude bedelvrouw naar buiten en die vroeg waarom zij huilde.
‘Ik zou zo graag kinderen willen hebben, ‘zei de koningin. ‘Ik weet wel hoe je die kunt krijgen,’ antwoordde de oude vrouw, ‘maar het past een koningin niet om met een bedelvrouw te spreken.’ ‘Ach, wilt u mij het zeggen?’ smeekte de koningin. ‘Neen,’ antwoordde de bedelvrouw. Toen werd de koningin boos, maar het hielp haar niets. Toen de koningin wegliep, kwam het dochtertje van de bedelvrouw achter haar aan en zei: ‘Je moet haar iets schenken waardoor zij vrolijk wordt, dan zal zij je wel raad geven.’
De volgende dag schonk de koningin wijn en mede en het duurde niet lang of de bedelvrouw werd vrolijk. Toen vroeg de koningin: ‘Hoe kan ik kinderen krijgen?’ en de bedelvrouw antwoordde: ‘Ga naar huis en als het tijd is om te gaan slapen, moet u twee kuipjes met water meenemen en in elk kuipje moet u zich wassen.
Daarna schuift u de kuipjes onder het bed. Wanneer u de volgende morgen onder uw bed kijkt, zult u zien dat er twee bloemen zijn ontsproten, een mooie en een lelijke.
De mooie moet u opeten, de lelijke moet u laten staan en dat laatste moet u niet vergeten!’
De koningin deed wat de bedelvrouw gezegd had. Zij liet twee kuipjes met water naar haar kamer brengen, waste zich in elk kuipje en schoof ze toen onder haar bed. Toen zij de volgende ochtend onder haar bed keek, zag zij daar de bloemen. De ene bloem was lelijk en zag er armzalig en verschrompeld uit, de andere was zilverwit en glansde. De koningin at de mooie bloem op en die smaakte zo heerlijk dat zij meteen naar meer verlangde en voor zij het wist had zij ook de lelijke bloem opgegeten.
Na enige tijd baarde de koningin een dochtertje. Het was afzichtelijk om te zien, had een zwarte haardos die alle kanten uitstond en riep gelijk toen zij geboren was: ‘Moeder!’
Zij reed rond op een bok met een pollepel in haar hand. Als ik je moeder ben,’ zei de koningin, ‘dan mag de Heer mij wel helpen een beter mens te worden.’ ‘O, maak je maar geen zorgen over mij,’ zei het lelijke kind, ‘na mij komt er een die mooier is dan ik.’
En ja hoor, het tweede dochtertje was zo mooi als je je maar kon voorstellen en toen de koningin haar zag was zij gelijk helemaal verliefd op haar. De oudste werd Ragebol genoemd en de koningin keek liever niet naar haar, omdat zij er zo lelijk en armzalig uitzag. Zij had haar graag in een kamer opgesloten, maar dat gebeurde niet, want de jongste wilde niet van haar zusje scheiden.
Op een kerstavond, toen de meisjes al bijna volwassen waren, reed Ragebol weer door het paleis rond op haar bok en zwaaide met haar pollepel alsof zij een ridder was in volle wapenuitrusting. Opeens hoorde zij gekrijs en gerommel op de galerij naast de slaapkamer van de koningin. Zij draafde naar de koningin en vroeg: ‘Wat is dat voor een rumoer?’
Ach, dat is niet de moeite waard om naar te vragen, ‘antwoordde de koningin. Maar daar nam Ragebol geen genoegen mee: ‘Ik wil weten hoe dat zit!’ Toen vertelde de koningin dat het oude trollenvrouwen waren, die daar hun juuldansen dansten. ‘Ze komen en gaan wanneer ze willen en wij kunnen er weinig aan doen.’ ‘Oh nee?’ zei Ragebol, ‘dat zal ik u dan eens laten zien. Maar u moet ervoor zorgen dat alle ramen en deuren op slot zijn en dat er niemand naar buiten kijkt!’ Dat beloofde de koningin.
Ragebol reed de galerij op en woedend renden de trollenvrouwen op haar af Maar Ragebol sloeg met haar pollepel in het rond en joeg de trollen als herfstbladeren uit elkaar. Het hele paleis kraakte en kreunde alsof de balken uit hun voegen werden getrokken. Niemand weet hoe het precies kon, maar haar zuster keek voorzichtig door een deur die niet afgesloten was naar buiten om te zien hoe het met Ragebol ging en plots stormde een trollenwijf op haar af, nam haar hoofd weg en zette er een kalfskop voor in de plaats. Meteen boog de koningsdochter zich naar de grond en loeide. Toen Ragebol weer binnenkwam en zag wat er met haar zuster gebeurd was, werd zij boos en zei dat ze beter hadden moeten opletten. ‘Maar ik zal haar verlossen!’
Zij vroeg aan de koningin een volledig uitgerust schip, maar zij wilde geen stuurman of matroos mee hebben. Samen met haar zuster, haar bok en haar pollepel zeilde zij weg.
Zij voer naar het land waar de trollenvrouwen woonden. Toen zij daar aankwamen zei zij dat haar zuster aan boord moest blijven en zich heel stil moest houden.
Zelf ging zij op haar bok zitten en reed met haar pollepel in de hand naar het trollenkasteel.
Toen zij daar aankwam, zag zij daar door het open raam het mooie hoofd van haar zuster hangen. Zij sprong op haar bok naar binnen, griste het hoofd weg en sprong weer naar buiten. Als een zwerm woedende wespen kwamen de trollenvrouwen achter haar aan. Zij gaf de trollenvrouwen er met haar pollepel flink van langs en de bok sprong, blies en stootte met zijn horens, zodat de trollenvrouwen het moesten opgeven. Ragebol reed snel naar het schip en zette het mooie hoofd weer tussen de schouders van haar zuster en gooide de trollenwijven de kalfskop na.
‘Zo, nu ben je mijn mooie zusje weer,’ zei Ragebol, ‘en ik neem je mee op een lange reis.’ ‘Ik ga mee, waarheen je ook wilt,’ antwoordde het zusje.
Ze zeilden en zeilden en kwamen in een nieuw land. Ragebol stuurde haar schip de haven in. De koning van dit land was weduwnaar en had slechts één zoon. Toen de koning uit het raam keek, zag hij het vreemde schip aankomen. Hij stuurde dienaren naar de haven om te vragen waar het schip vandaan kwam en van wie het was. De dienaren gingen naar het schip, maar ze zagen alleen Ragebol die in wilde vaart op het dek heen en weer reed. Haar haren vlogen als zwarte slierten voor haar gezicht heen en weer. De mannen hadden nog nooit zoiets raars gezien.
‘Hallo,’ riepen zij, ‘waar is de kapitein?’
‘Die staat voor je neus!’ antwoordde Ragebol.
‘ Ben je dan alleen aan boord?’ vroegen de dienaren.
‘ Nee, ik heb ook nog een zuster.’
‘ Mogen wij je zuster dan zien?’
‘Nee hoor, alleen de koning mag haar zien, als hij zelf komt tenminste,’ en Ragebol galoppeerde op haar bok in het rond en het dek dreunde. De dienaren keerden terug naar de koning en vertelden hem wat zij allemaal gezien en gehoord hadden. De koning wilde zoiets mals weleens zien en haastte zich naar de haven. Zodra Ragebol hem zag riep zij haar zuster aan het dek en deze was zo mooi en vriendelijk dat de koning op slag op haar verliefd werd. Hij nam beiden mee naar zijn slot en ontving hen koninklijk.
‘Ik wil met je zuster trouwen,’ sprak de koning tot Ragebol.
‘Niets ervan,’ zei Ragebol, ‘je krijgt mijn zuster niet. Alleen als je zoon mij wil hebben, mag je met haar trouwen.’
De koning liet de prins komen. Maar o wee, toen hij Ragebol zag sloeg hij zijn handen voor zijn ogen en zei: ‘Nee, nee, dat nooit, met zo’n griezel trouwen.’
‘Zoals je wilt,’ zei Ragebol, draaide zich om en nam haar zuster mee terug naar het schip. ‘Over een week zeil ik weg en dan zie je mij nooit meer terug,’ riep zij over haar schouder naar de koning.
De koning was wanhopig en dreigde zijn zoon: ‘Je krijgt mijn koninkrijk later niet als je niet met haar trouwt.’ De prins zat te mokken en de koning raasde en tierde en de hele hofhouding was in opschudding. En zo verstreken de dagen, de week was bijna voorbij en Ragebol galoppeerde rond op haar bok en van haar zuster was niets te zien.
De koning ging nog een keer naar de haven. ‘Ach,’ riep hij tegen Ragebol, ‘laat mij nog eenmaal je zuster zien.’ Maar Ragebol zei: ‘Je weet wat ik gezegd heb,’ en zij galoppeerde door.
De koning werd zeer bedroefd, ging terug naar het slot en zei tegen de prins: ‘Als je niet gehoorzaamt, hak ik je hoofd eraf!’
‘Ik trouw die griezel niet!’ zei de prins. Iedereen smeekte hem zijn jonge leven niet in de waagschaal te stellen, en uiteindelijk stemde hij droevig toe.
Toen werden alle voorbereidingen getroffen voor de grote bruiloft. Er werd gebakken, gebraden, gebrouwen, er werden nieuwe kleren genaaid en muzikanten en zangers werden uitgenodigd. Alles glom en glansde en de koning straalde van geluk.
De prins echter wilde geen nieuwe kleren, en Ragebol … die wilde alleen in haar oude plunje op haar bok met de pollepel in haar hand naar de kerk rijden.
Voorop reed de koning met zijn bruid in een gouden koets, gevolgd door een prachtige stoet. Helemaal achteraan reed de prins en liet zijn hoofd hangen.
Naast hem reed Ragebol op haar bok met de pollepel in de hand.
‘Kun je niets zeggen?’ vroeg Ragebol.
‘Ik heb niets te zeggen,’ zei de prins somber.
‘Je kunt mij tenminste vragen waarom ik op zo’n lelijke bok rijd.’
‘Waarom rijd je op zo’n lelijke bok?’ vroeg de prins.
‘Is dit een lelijke bok? Het is een prachtig paard waarop een bruid zit!’ en de bok veranderde
terstond in het mooiste paard dat je je maar denken kunt. En zo reden zij verder.
‘Waarom zeg je niets?’ vroeg Ragebol weer.
‘ Ik heb niets te zeggen,’ zei de prins droef.
‘Vraag dan waarom ik een pollepel in mijn hand heb.’
‘Waarom heb je zo’n lelijke pollepel in je hand?’
‘Dat is helemaal geen pollepel, maar de mooiste zilveren staf die ooit een bruid gedragen heeft,’ zei Ragebol
en de pollepel veranderde in een zilveren staf, die zo schitterde in het zonlicht dat de prins erdoor verblind werd.
Maar hij zei niets en zwijgend reden zij verder.
‘Waarom zeg je niets?’ vroeg Ragebol.
‘Ik heb niets te zeggen,’ zei de treurige prins.
‘Waarom vraag je niet waarom ik zo’n lelijke ragebol op mijn hoofd heb.’
‘Waarom heb je zo’n lelijke ragebol op je hoofd?’ vroeg de prins.
‘Is dat een lelijke ragebol? Het is de mooiste stralende gouden kroon die ooit een bruid gedragen heeft.’
En plots droeg zij de mooiste gouden kroon, die je je maar kon voorstellen.’ Zwijgend reden zij verder.
‘Waarom zeg je niets?’
‘Waarom zou ik iets zeggen?’
‘Waarom vraag je niet waarom ik zo lelijk ben?’
‘Waarom ben je zo lelijk?’
‘ Ben ik lelijk? Ik ben mooier, veel mooier dan mijn zuster!’
En zie, toen de prins haar aankeek was zij helemaal veranderd. Zij was mooier dan alle sterren des hemels samen.
De prins wist niet wat hij zag en stamelde: ‘Wie ben je?’ ‘Ik ben zoals ik hier rij,’ ui Ragebol.
Toen liet de prins zijn hoofd niet meer hangen en hij wilde ook niet meer achter aan de stoet rijden. In gestrekte draf reden zij allen voorbij en de mensen juichten.
Zo kwamen zij allen bij de kerk en de koning trouwde met de jongste zuster en de prins met Ragebol. En de jongste zei: ‘Nu zien jullie mijn zuster zoals zij werkelijk is, ik heb haar altijd zo mooi gevonden.
Er werd een uitbundig bruiloftsfeest gevierd dat dagen en dagen duurde en allen waren gelukkig.
Dit sprookje is verteld en toegelicht op de landelijke sprookjesdag op 26 oktober 2019 in Haarlem