Er was eens een kat, die altijd honger had. 
Ze at zoveel, dat de boer zei: ‘Die kat moet weg!
Ze eet ons de oren van het hoofd!’
Zijn vrouw gaf haar nog wat eten: een schotel gortepap en een potje boter.
Toen de kat dat op had, sprong zij door het raam op de dorsvloer.
Daar was de boer aan het dorsen. ‘Dag, man in het huis!’
‘Dag, kat, heb je vandaag al wat gegeten?’
‘Maar een klein beetje: alleen een schotel gortepap en een potje boter.
Ik heb nog steeds honger en nou ga ik jou opeten!’
En dat deed ze.

Toen liep de kat de stal binnen, waar de vrouw zat te melken.   
‘Dag, vrouw in de stal.’
‘Dag kat, heb je vandaag al wat gegeten?’
‘Maar een klein beetje: alleen een schotel gortepap,
een potje boter,
de man in het huis,
en nu denk ik er over jou ook op te eten!’   
en dat deed ze.

De kat ging naar de koe,
‘Dag koe bij de krib.’
‘Dag kat, heb je vandaag al wat gegeten?’
‘Maar een klein beetje: alleen een schotel gortepap, een potje boter,
de man in het huis en de vrouw in de stal.
Nu denk ik erover om jou ook op te eten.’
En dat deed ze.

Toen ze in de tuin kwam zag ze een knecht.
‘Dag knecht in de tuin’, zei de kat.
‘Dag kat, heb je vandaag al wat gegeten?’
‘Maar een klein beetje: alleen een schotel gortepap, een potje boter,
de man in het huis, de vrouw in de stal en de koe bij de krib.
Nu denk ik erover om jou ook op te eten.’
En dat deed ze.

De kat liep het veld in en op een steen lag een wezel.   
‘Dag wezel op de steen.’
‘Dag kat, heb je vandaag al wat gegeten?’
‘Maar een klein beetje: alleen een schotel gortepap, een potje boter, 
de man in het huis, de vrouw in de stal, de koe bij de krib en de knecht in de tuin.
Nu denk ik erover om jou ook op te eten.’
En dat deed ze.

In het bos zag ze een eekhoorntje.
‘Dag eekhoorn in de boom.’
‘Dag kat, heb je vandaag al wat gegeten?’
‘Maar een klein beetje: alleen een schotel gortepap, een potje boter,
de man in het huis, de vrouw in de stal, de koe bij de krib, de knecht in de tuin
en de wezel op de steen.
Nu denk ik erover om jou ook op te eten.’ 
En dat deed ze.

De kat liep verder en kwam de vos tegen.
‘Dag vos Roodstaart.’
‘Dag kat, heb je vandaag al wat gegeten?’
‘Maar een klein beetje: alleen een schotel gortepap, een potje boter,
de man in het huis, de vrouw in de stal, de koe bij de krib, de knecht in de tuin, 
de wezel op de steen en de eekhoorn in de boom.
Nu denk ik erover om jou ook op te eten, want ik heb nog steeds honger.
En dat deed ze.

De kat liep door.
Daar zag ze een haasje aankomen.
‘Dag haas Huppel.’
‘Dag kat, heb je vandaag al wat gegeten?’
‘Maar een klein beetje: alleen een schotel gortepap, een potje boter,
de man in het huis, de vrouw in de stal, de koe bij de krib, de knecht in de tuin,
de wezel op de steen, de eekhoorn in de boom en vos Roodstaart.
Nu denk ik erover om jou ook op te eten.’
En dat deed ze.

Op haar tocht kwam de kat nog meer dieren tegen:
Wolf Scherptand, beer Bruinpels en de Das uit het Hol. 
Ze at ze allemaal op.
Ten slotte zag ze achter de berg de maan opgaan.
Ze liep de berg op en riep:
‘Dag Man in de maan.’
‘Dag kat, heb je vandaag al wat gegeten?’
‘Maar een klein beetje: alleen een schotel gortepap, een potje boter,
de man in het huis, de vrouw in de stal, de koe bij de krib, de knecht in de tuin,
de wezel op de steen, de eekhoorn in de boom, vos Roodstaart, haas Huppel,
wolf Scherptand, beer Bruinpels en de Das uit het Hol. 
Nu eet ik jou ook nog op.’
En dat deed ze.

Toen liep de kat de hemel in tot ze bij de zon kwam.
‘Dag Stralenkrans zon.’
‘Dag kat, heb je vandaag al wat gegeten?’
‘Maar een klein beetje: alleen een schotel gortepap, een potje boter, 
de man in het huis, de vrouw in de stal, de koe bij de krib, de knecht in de tuin,
de wezel op de steen, de eekhoorn in de boom, vos Roodstaart, haas Huppel,
wolf Scherptand, beer Bruinpels, de Das uit het Hol en de Man in de maan.
Nu eet ik jou ook nog op.’
En dat deed ze.

Daarna liep ze terug naar de aarde.
Ze kwam bij een brug en daar stond een geitenbok.
Die ging niet opzij voor de kat.
‘Dag geitenbok!’                     
‘Dag kat, heb je vandaag al wat gegeten?’
De kat telde op wat ze allemaal gegeten had en ook nog de Man in de maan en de Stralenkrans zon.
Toen zei ze: ‘En nu ga ik jou ook nog opeten.’
‘Probeer het maar’, mekkerde de geitenbok, boog zijn kop en stootte de kat met zijn horens.
Die viel van de brug af, plonsde het water in en barstte daar uit elkaar.

Alles wat ze opgeslokt had, kwam weer te voorschijn:
de schotel gortepap, het potje boter, de man in het huis, de vrouw in de stal, de koe bij de krib,
de knecht in de tuin, de wezel op de steen, de eekhoorn in de boom, vos Roods taart, haas Huppel, wolf Scherptand, beer Bruinpels, de Das uit het Hol, de Man in de maan en de Stralenkrans zon.

En de zon scheen helder over het hele land en iedereen was blij en vrolijk omdat het met de kat voorgoed was afgelopen.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *