‘ O God, waar ben ik?’, riep zij uit…
De koningszoon zei vol vreugde: ‘Je bent bij mij…’
Sprookjes geven in een beeld spirituele realiteiten weer. Wij kunnen hen transparant en begrijpelijk maken door naar hen te luisteren met beeldbewustzijn. Wat is beeldbewustzijn?
Image betekent beeld. Het Engelse woord imagination betekent fantasie. Het kan een exacte morele fantasie zijn, waarmee de figuurlijke betekenis gezien wordt van een in verschijning gekomen beeld.
En God schiep de mens naar zijn beeld. Manlijk – Vrouwelijk schiep Hij hem ( Genesis 1: 27)
Sprookjes vinden hun bestaansgrond in het mythische bewustzijn van de androgyne oermens, wat wij terugvinden in het paradijselijke, mythische, bewustzijn van het heel kleine kind, waarin ook ‘t manlijke en vrouwelijk één is.

Het kind dat nog geen ‘ik ‘ zegt, beleefd zichzelf en de wereld nog als een eenheid. Dát wat de moeder en de omgeving voor-leven, wordt het. Wat buiten is….. beleeft het binnen.

Een gezond ontwikkelde fantasie in de eerste jaren kan daarom een doorslaggevend, overwinnende kracht worden in het omgaan met moeilijkheden in het latere leven.
De oermens had ook dit mythische bewustzijn. Hij beleefde in zichzelf, bij het uiterlijk opgaan van de zon, de innerlijke geboorte van een schone God, en bij het uiterlijke opstijgen van de leeuwerik, innerlijk een juichend gevoel van blijdschap en verwachting.

In het hoofdstuk: de laatste tijden voor de scheiding van de geslachten, uit de Akasha Kroniek, beschrijft Rudolf Steiner hoe de androgyne (paradijs) mens met een beeldbewustzijn leefde van geordende, op en neer golvende droombeelden. Dit innerlijke waarnemingsleven van klank, kleur en gevoelsindrukken leefde mee met het uiterlijke natuurleven, en het doen en laten van de mens was een weerklank van deze inwerking. Op deze wijze bevruchtte het uiterlijke leven het innerlijke, en vormden zij een zelfbevruchtende eenheid, waaruit iets nieuws kon ontstaan.

Mythen vertellen in beelden over de Godenschemering, hoe de mens vanuit dit goddelijke,
kinderlijke eenheidsbewustzijn zijn weg, zijn afzondering (zondeval) moest gaan. Rudolf Steiner beschrijft dit proces in dit bovengenoemde boek in het 7e hoofdstuk.

Sprookjes vertellen hoe de uiteengevallen mens, vanuit de diepst bereikte duisternis, de weg naar eenheid, naar androgynie weer terugvindt. Zij vertellen het in beelden, in een universele taal, de taal van het kind.

Ook de bijbel en de oude apocriefe evangeliën spreken die taal. In de Qumram-tekst staat geschreven: ‘Het Rijk van de Here zal komen… als de twee weer één zijn, het uitwendige en het inwendige, het manlijke en het vrouwelijke…
Is dit een verwijzing naar het oude mythische bewustzijn van het kind? De woorden uit Leviticus 19 :18: ‘Bemin uw naaste als uzelf’ uit Mattheus 22: 39: ‘Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf en het gezegde: ‘wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook aan een ander niet’ …. zouden daarmee begrepen kunnen worden.

Alleen als wij met dit eenheidsbewustzijn weer leven , kan de samenleving veranderen. Unus Mundus, of participation mystique noemde de alchemisten dit in de middeleeuwen. Soms kunnen we daar iets van beleven door onze synchroniciteitservaringen. Belevingen , waarbij de uiterlijke gebeurtenissen of verschijnselen identiek zijn aan de innerlijke (gedachte) kracht.

De uitspraak van Jezus in Mattheus 18:2 : ‘Als ge niet opnieuw wordt als de kleine kinderen, zult ge het Rijk der hemelen zeker niet binnen gaan’, is een andere , die op dit mythische bewustzijn duidt. Het Koningrijks Gods binnen gaan berekent: heel worden, androgyn.

In Lucas 8: 2 spreekt Jezus in de vergelijking uit over de zaaier, die uitging om te zaaien.
Jezus bedoelde daarmee het zaaien van het Goddelijke Woord, war het beeld doorheen spreekt. En na zijn woorden riep Hij uit: ‘ Wie oren heeft om te horen, hore! ‘

Zijn leerlingen vroegen hem wat deze gelijkenis betekende, en Hij zei: ‘Gij hebt de gave de geheimen van het Rijk Gods denkend in u op te nemen. Aan anderen worden zij in beelden gegeven, opdat zij ziende niet zien en horende niet begrijpen’. Wat is daarmee bedoeld?

Mensen hebben lange tijd, door de eeuwen heen, beelden, mythen, sprookjes en vergelijkingen op schilderijen en in kathedralen, onbewust gelovend, net als het kleine kind, met het gemoed in zich opgenomen zonder hun betekenis te begrijpen.

De tijd is echter gekomen, dat de moderne mens van de 20e eeuw, net als de discipelen in de tijd van Christus, deze beelden met het denken kan leren begrijpen. Het mythische bewustzijn was lange tijd mysterie geheim.

Het geheim, dat ieder mensenkind zijn eigen Godstempel in zijn innerlijk kan opbouwen.
Dat dit proces met de eenwording van het vrouwelijke en het mannelijke te maken heeft, wordt openbaar gemaakt door de woorden in het Johannes evangelie over Christus aan het kruis:

‘ Toen Jezus zijn moeder zag en naast de leerling die Hij lief had, zei Hij tot zijn moeder: ‘ vrouw , zie daar uw zoon’. Vervolgens zei hij tot de leerling: ‘ zie daar uw moeder’. En van dat ogenblik af nam de leerling haar bij zich in huis.’( Joh. 19: 27)

De Rozenkruisers droegen deze mysterie wijsheid vanuit de graalsbeweging door uit als esoterisch christendom, gekleed in volkssprookjes en afbeeldingen tot in onze tijd toe. Valentin Andreae schrijft in 1604, 120 jaar na de dood van Christian Rosenkreutz, de Chymische Hochzeit.

Dit is een inwijdingsweg in beelden , die Christian Rosenkreutz gegaan is, waarin door zeven dagen heen het chymische huwelijk tot stand komt van het mannelijke met het vrouwelijke in de mens.
Wijsheid en liefde worden hier in het hart samengebracht. Rudolf Steiner schrijft hierover: ‘Alles wat aan Christian Rosenkreutz als ‘weten’ geopenbaard wordt, waarbij zijn eigen wil géén rol speelt…. wordt in de werk door vrouwelijke personen uitgebeeld. Waarin echter de eigen wil van de hoofdpersoon bewust actief is, waardoor hij verder komt, wordt uitgebeeld door mannelijke persoonlijkheden.

Het vrouwelijke wordt daarmee gekarakteriseerd als die beelden- wijsheid die in iemand opstijgt, of die iemand toevalt, zonder dat hij daar veel voor behoeft te doen, behalve meditatief, innerlijk luisteren. Deze kwaliteit hangt samen met de ideeënwereld , het Rijk van de Moeders ( das Reich der Mutter) waarin Goethe zijn Faust tijdens het tweede deel van zijn drama laat afdalen.

Het is de eeuwige hemelse jonkvrouwelijke kracht van verbeelden, voorstellen, herinnering en fantasie, die vanuit een eenheidsbeleven, steeds weer ontvangt en nieuwe beeld-ideeën baart. Deze beelden met de realiteiten vanuit de wil bewust denkend te verbinden is de mogelijkheid van de mannelijke kwaliteit in de mens.

De alchemisten noemde deze chymische verbintenis van bewust en onbewust, van zon en maan, van dag en nacht, van manlijk en vrouwelijk, van buiten en binnen, van linker en rechter hersenhelft ( Ornstein), het maken van het innerlijke goud, een gegeven waar Jung met zijn analytische psychologie weer bij aansluit, hij noemt het de verbinding tussen animus en anima.

Rudolf Steiner verdiept al dit weten verder door zijn geesteswetenschappelijk onderzoek naar de wetten van het karma, waardoor karma en reïncarnatie een realiteit kunnen worden van het bewustzijn van de mensen in onze tijd. Steiner liet zich door Goethe laten inspireren.

De vier mysterie drama’s die hij schreef zijn gebaseerd op het sprookje van Goethe: De groene slang en de witte lelie. Goethe beschrijft hierin de eenwording van het mannelijke en het vrouwelijke, hierdoor ontstaat de brug tussen beide oevers van de stroom en verbindt de geestelijke wereld met onze aardewereld.

Tot slot staat de reus, die in het begin van het verhaal slecht als schaduw in de nacht ( dus in het onbewuste) de beide oevers verbond ….. bij klaarlichte dag….. boven de grond, in het midden van het herrezen tempelhof als zonnewijzer, voor ieder zichtbaar nu als oriëntatiepunt.

De Chymische Hochzeit, het sprookje van Goethe, de mysterie drama’s van Steiner zijn opgebouwd uit dezelfde beelden die wij in een bonte schakering vinden in de sprookjes. Zij hebben allemaal één centraal thema: de eenwording van de mens in de bewust verbinding met zijn oorsprong.

In de tijden dat sprookjes ontstonden , had men een vast geloof in het feit, dat de mens uit de hemel komt…op aarde leeft…. En weer terugkeert naar de hemel en deze verrijkt met eigen aardse ervaringen.

Alle beelden in sprookjes leven in ons zelf; zij vormen een synthese van kunst, wetenschap en religie. Onze eigen ziel is, als het ware, als toneel beschikbaar , waarop de wereld zich als gedachte in archetypische beelden uitleeft. Wij zijn het sprookje zelf….Dat is de reden dat sprookjes nooit in het vergeetboek zijn geraakt en nog steeds – hoewel vaak miskend en verkeerd begrepen – jong en oud boeien en betoverd van schoonheid zijn.

Het sprookje is voor ons een spiegel. Wat wij daarin van ons zelf herkennen of erkennen , ligt in ieders individuele vrijheid en ontwikkeling.

In sprookjes moet een jongeling, soldaat of koningszoon niet voor een kleinte vervaard zijn, wil hij de hand van de koningsdochter winnen. Hij mag in ieder geval nergens bang voor zijn, moet vele beproevingen afleggen, zoals draken overwinnen, spoken de baas zijn, met aardmannetjes kunnen omgaan, de duivel te slim af zijn, om van reuzen maar niet te spreken, met eenhoorns vechten, met doden durven slapen en meer van zulke ongewone en griezelige zaken.

De beelden in deze (vormkrachten) wereld zijn zo beweeglijk als water. In de sprookjes veranderen situaties net zo snel als in het eigen innerlijk. Dán is het ’t mannelijke dat het vrouwelijke bevrijdt, een ander keer is het de beeldenrijke associatieve fantasie van de ziel die het bewustzijn ( voor haar) verlost.

Vaak nemen in een verhaal beiden om beurten de leiding. In de Griekse mythologie leidt Orpheus Euridice uit de onderwereld, waarna hij haar weer verliest, maar Ariadne helpt Theseus met haar draad uit het labyrint, waarna zij hem weer verliest.

Het sprookje van Broertje en zusje ( Grimm nr. 11) begint met : ‘Broertje nam zusje bij de hand’, (omdat het bij de stiefmoeder niet meer uit te houden was). Later, als broertje in een ree omgetoverd is, neemt zij haar gouden kousenband waar zij een zacht koord van gesneden biezen aan vast maakt en neemt hem. Maar daarna is het toch weer het reetje, dat de ontmoeting van de koning met zusje bewerkstelligt die haar uiteindelijk koningin zal maken.

Ook Hans en Grietje worden door de stiefmoeder het bos in gestuurd. De stiefmoeder kan gezien worden als de op aarde gerichte, materialistische moeder, die de echte hemelse moeder verduisterd, maar die wel door haar gedrag ‘ontwikkeling’ op gang brengt – de laatste druppel – het laatste stootje.

Het is door het vertrouwen van Hans op God, dat zij het huis van hun vader de eerste keer weer terugvinden, terwijl Grietje niets anders doet dan huilen: in dit aardse tranendal. Later, als zij door de heks van elkaar en van de vader gescheiden zijn, en Grietje niets dan kreeftenschalen te eten krijgt, is het Grietje zélf, nadat ze het vuur heeft aangemaakt, met de moed der wanhoop het initiatief neemt en de hekst het vuur induwt en Hans uit zijn hok verlost.

Parels en edelstenen vinden zij dan in het broodhuis, dat nu doorzichtig geworden materie is geworden. Nadat ze in het huis van hun ‘Vader’ zijn teruggekomen, zijn alle zorgen voorbij.

Het sprookje geeft ons altijd een troostvol beeld waarin hoop ligt voor de toekomst. Een droom die ééns werkelijkheid kan worden

De betoverende sfeer van De waternimf in de vijver ( Grimm nr. 181)  toont ons het beeld van de magische kracht van het vrouwelijk bewustzijn. In dit geval is de heldin een vrouw die aan het eind van het sprookje héél geworden is. Daarbij moeten we in gedachten houden, dat zowel in de vrouw, als ook in de man dit proces van ‘menswording’ zich afspeelt.

In dit sprookje is de heldin een vrouw, omdat in haar de kracht van de liefde nog heel sterk verbonden is met een ideaalbeeld waarnaar zij haar man en de wereld wil vormen. Bij de vrouw gaat de liefde van de fantasie uit, er is altijd iets méér in, iets van de kosmos, waardoor zij de kracht van de imaginatie in het leven binnen brengt.

Het sprookje gaat uit van de paradijselijke eenheid van man en vrouw. Hun ‘kind’ wordt echter beloofd aan het diepste wezen van het water. Dit wezen krijgt ook inderdaad macht over hem, zodra hij zijn handen na het jagen, met schuld en bloed bevlekt heeft en ze schoon wil wassen in het water.
Het is zijn vrouwelijk wederhelft die hem wil verlossen.

Door haar nachtelijk droomleven in haar dagbewustzijn te integreren ontmoet zij een oude vrouw en van haar krijgt ze een gouden kam, een gouden fluit en een gouden spinnenwiel. ‘Goud’ betekent in sprookjestaal: innerlijke wijsheid.

Door deze gouden voorwerpen in dienst van haar verlangen, met grote trouw toewijding, liefde en opoffering te hanteren, lukt het haar, haar geliefde uit de diepte te verlossen. Zij kan door met de gouden kam haar haar te kammen en deze met het water te verbinden, door verbeelding, door denken, door imaginatie het hoofd van haar geliefde boven het water zichtbaar te maken.
Door de gouden fluit – waarmee zij haar gevoelsleven laat klinken – krijgt ze toegang tot de kracht van medeleven en inspiratie, waardoor zij haar manlijke wederhelft tot aan zijn middel in het daglicht brengt. Door haar verbinding met wil en levenslot, door middel van het gebruik van het gouden spinnenwiel, waarop zij het spoeltje vol moet spinnen, verlost zij met hulp van haar ontwikkelde wilskrachten en intuïtie, haar hogere Ik geheel. (In de Germaanse mythologie spinnen de schikgodinnen Urd, Werdandi en Skuld, de draad van het levenslot)
Nu volgt daarop een periode van scheiding …. en leven tussen mensen, die hun vaderland niet kennen, ….. Doch zij moeten beide schapen hoeden en zo , als ‘de goede herder’, hun vreedzame gedachten en gevoelens hoedend, ontmoeten zij elkaar tenslotte in een diep dal. Nog herkennen zij elkaar niet…. Pas als de herder zijn fluit uit zijn zak neemt ….. en vanuit zijn hart hetzelfde lied speelt, dat zij speelde toen zijn hoofd uit het water verrees, zijn liefde en wijsheid samengekomen in het hart. Nu vallen de ‘schellen’ van hun ogen en herkennen zij in elkaar hun geliefde man en vrouw. En niemand hoeft te vragen of zij gelukkig waren …
Als wij zo onze schapen hoeden….misschien zijn dan ééns de honderd jaren voorbij, zodat het Doornroosje in ons kan ontwaken, de doornen van ons wijken en plaats maken voor louter mooie bloemen.
En dat het Sneeuwwitje in ons zegt: ‘O God, waar ben ik?’
… en ons bewuste Zelf vol vreugde zegt: ‘ Jij bent bij mij.’

Gebruikte literatuur: Grimm sprookjes: Sneeuwwitje nr. 53, Doornroosje nr. 50, Broertje en zusje nr. 11 , De waternimpf in de vijver nr. 181.

.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *