Een van de unieke aanwijzingen die Rudolf Steiner heeft gegeven voor leerkrachten is de vertelstof aan te laten sluiten bij de ontwikkelingsfase waar een kind zich bevindt.
Voor het kind in klas één zijn dit de sprookjes, nog specifieker de volkssprookjes.
Dit zijn sprookjes die niet door iemand bedacht zijn zoals bij de cultuursprookjes gebeurd (is). Een voorbeeld van cultuur sprookjes zijn de sprookjes van Anderson. Volkssprookjes stammen uit tijden waarin de mensen nog een open, vanzelfsprekende verbinding met de geestelijke wereld hadden.
Woorden droegen beelden, boodschappen in zich mee. Beelden en woorden waren van betekenis en vertelden de mensen over de ontwikkeling die de mensheid gaat. De mensen in oude tijden ( twaalfde, dertiende eeuw) wisten dit niet zoals de huidige mens vanuit een intellectueel weten iets weet.
De mensen voelden in hun hart wat de beelden hen wilden vertellen. Woorden droegen nog wijsheid in zich die door velen in deze oude tijden werd aangevoeld, meebeleefd.
Magisch bewustzijn
De mens in deze oude was nog innig verbonden met een magisch bewustzijn. Onweer was geen ontladen van opgebouwde spanning in de atmosfeer. Nee, onweer hoorde Wodan toe die met zijn paard over de wolken denderde en ijzeren speren door de lucht wierp. Mist was geen laag hangende bewolking maar wezens zoals witte wieven die een reiziger het moeras in wilde lokken om hem vervolgens te overvallen.
Een zwarte kat op straat tegen komen betekende ongeluk. Dieren konden spreken zoals ook Franciscus van Assisi met dieren van gedachten kon uitwisselen.
Een magisch bewustzijn waarin alles een betekenis had en een verbondenheid met een andere of goddelijke wereld vertegenwoordigde.
Eerste klaskind
Een eerste klas kind is een kind dat ook nog verbonden is met een magische wereld.
Niet meer zoals een peuter en kleuter, maar toch nog zo dat de wereld van stenen, planten, dieren en verhalen leeft.
De fantasie heeft het eerste klaskind niet meer zo rijk als de peuter en kleuter tot ongeveer vijf jaar.
Vanaf deze leeftijd neemt de fantasie af en wordt een deel van het fantasie vermogen omgevormd tot het vermogen abstract te kunnen denken.
Hoe kunnen we dit begrijpen?
In klas één wordt binnen het vrije schoolonderwijs bij het rekenen begonnen met de Romeinse cijfers: I is 1, II is 2 en IV is vier, X is tien.
Stel dat de leerkracht op het bord III schrijft.
Een eerste klas kind dat nog volop in de wereld van de fantasie leeft, ziet daar geen tekens die het getal drie vertegenwoordigen maar bijvoorbeeld een hekje. Het kind zal denken aan de geiten, kippen, koeien of andere dieren die achter dit hekje in de wei staan.
Een kind in klas 1 zit anders in zijn lichaam dan een peuter of kleuter. Zij zijn nog hard aan het werk hun lichaam eigen te maken en te verbouwen. Een eerste klaskind komt in de fase aan dat het zijn lichaam waar het zich (in het gunstigste geval) thuis in voelt, te gaan ‘inrichten’.
Dit ‘inrichten’ is een beeld voor het ontwaken van het bewust(ere) gevoelsleven. In de fase van ongeveer zeven tot veertien jaar staat de ontwikkeling van het gevoelsleven en de sociale ontwikkeling centraal.
In volkssprookjes komen vele gevoelens, emoties, sociale ordeningsprincipes voor. Helaas zijn wij moderne mensen voor een groot deel de taal van de beelden in sprookjes kwijt geraakt en duiden de we beelden vaak als eng, wreed, niet geëmancipeerd of discriminerend.
Dat mag. Als we vanuit een andere blik naar de beeldentaal kijken dan bevatten sprookjes schoonheid in de taal die het innerlijke gevoelsleven van het eerste klas kind wekken en voeden.
Dit wekken en voeden gebeurt niet op een moraliserende wijze door de personages in de sprookjes als karikaturale figuren neer te zetten en overdreven stemmetjes toe te bedelen. Juist het neutraal, levendig vertellen van de sprookjes wekt en voedt in het innerlijk leven van het eerste klas kind.
In veel eerste klassen worden letters met behulp van sprookjes aangeleerd waardoor het gesproken en gelezen woord verbonden worden.
Op deze manier wordt de abstracte wereld van de ‘dode’ letters voor het eerste klas kind levend gemaakt.
Sprookjes voeden het kind in het gevoelsleven zoals het dagelijks brood de maag voedt. Volwassenen die zich in hun kindertijd hebben mogen laten onderdompelen in de magische wereld van de volkssprookjes vertellen vaak dat zij proviand voor de rest van hun leven hebben ontvangen.
Een grote rijkdom aan beelden en personages wandelt met hen mee.
En de enge beelden?
We leven in een tijd waarin via allerlei media (sprookjes)beelden tot ons komen, zo ook tot jonge kinderen. Beelden kunnen heftig zijn en zich ongevraagd opdringen. Bij het vertellen is het fijn als kinderen zo min mogelijk afbeeldingen zien van een sprookjes zodat zij innerlijk hun eigen beeld kunnen vormgeven. En daarnaast zijn er zoveel sprookjes die niet eng zijn dat er genoeg overblijft om in deze leeftijdsfase het kind innerlijk voedsel mee te kunnen geven.